Uitleg organisatie en communicatie rond en met een leerling met een eigen leerweg

(download als .pdf)

Leerling met een (gedeeltelijk) eigen leer- en ontwikkelingsroute

A. Integrale aanpak
B. Communicatie
C. Manier van communiceren
D. Korte praktische overlegmomenten via Whatsapp
E. Groot overleg
F. Wat vraagt en brengt het de school?
G. De voordelen
H. Bijlage praktische tips m.b.t. dysfatische ontwikkeling & communicatie
I. Bijlage Algemene tips uit Leidraad van G. De Graaf Stichting Downsyndroom

A. Integrale aanpak

Een leerling met downsyndroom heeft baat bij een integrale aanpak op alle ontwikkelingsgebieden. Hiervoor zijn mensen in de school nodig zoals:

1. een ergotherapeut (deze wordt betaald (11x per jaar) vanuit de zorgverzekering) die zich inzet op voorbereidend schrijven en het onderhoud daarvan;
2. een leespraat/rekenlijndocent (deze kan uit het arrangement worden betaald of via een pgb);
3. een remedial teacher die ook een coördinerende taak op zich kan nemen en de contactpersoon kan zijn tussen de leerkracht(en), ergotherapeut en leespraat/rekenlijndocent (dit kan ook de ouder zijn);
4. betrokken ouders die ook kennis en ervaring in huis hebben en hulp kunnen bieden op verschillende vlakken. (dat kan ook betekenen: meelopen bij een uitje, extra handen in de klas);
5. Klassenassistenten of pabo-stagiaires 3e of 4e jaars, die de leerkracht ondersteunen.
6. De mogelijkheid dat testen worden afgenomen door de RT en Leespraat/rekenlijndocent via een methode die daarbij hoort.

B. Communicatie

Werken vanuit 1 thema/onderwerp
Om de verschillende ontwikkelingsgebieden en inzet van verschillende mensen hiervoor goed te laten verlopen, werken deze mensen met dezelfde thema’s die op dat moment in de klas aan de orde zijn. Dat kunnen onderwerpen zijn als nieuwsbegrip, maar ook een seizoen, of iets van een zaakvak als aardrijkskunde. Leespraat wordt zo op verschillende manieren situationeel ingezet en niet als een aparte lerenleesoefening. De ergotherapeut (die ook in de school komt) hanteert woorden uit het thema, de RT en de Leespraat/rekenlijndocent. Thuis wordt er ook gericht aandacht gegeven aan het thema of het onderwerp waar de leerling mee bezig is. Andere leerlingen worden ook uitgenodigd om mee te doen met de sessies.

Een voorbeeld van een week van een leerling met downsyndroom:

Joke: RT, Romy: Leespraat/rekenen, Cynthia ergotherapeut

C. Manier van communiceren

De RT heeft het contact met de leerkracht om informatie te verzamelen over het thema. Dit zijn korte momenten aan het begin en einde van de week. De RT communiceert in een weekschema wie wanneer werkt met de leerling (soms wisselen de momenten door groepsactiviteiten als een uitje of is er wisseling van het uur gym bijvoorbeeld). Die wordt naar de betrokkenen gemaild en ook in elke maandag in de voorkant van de werkmap van de leerling geschoven door de RT. In de werkmap zitten de eigen nog zelfstandig te maken werkjes van de leerling (door ergotherapeut, Leespraat/rekenlijndocent en RT aangeleverd). De ouders communiceren met de logopedist (komt niet in de school).

D. Korte praktische overlegmomenten via Whatsapp

De RT, ergotherapeut, Leespraat/rekenlijndocent en ouders zitten in 1 whatsappgroep. Dit is geen chatgroep maar een middel om elke week kort door te geven welke thema’s er behandeld worden en wat er gedaan is. Er worden ook foto’s van het werk in gedeeld zodat thuis/op school nog met de leerling bekeken kan worden wat er gedaan is samen. Er kan ook in gemeld worden wat de werkhouding/prestatie van de leerling is, en daarbij ook de omstandigheden gemeld (energiek, betrokken en waardoor, of minder betrokken door drukte in de school, moe na andere activiteit of spannende zaken). De ouders delen foto’s of informatie over bijvoorbeeld een activiteit of andere gebeurtenis). Zo kan er snel geanticipeerd worden als dat nodig is.

E. Groot overleg

3x per jaar is er groot overleg met de zorgcoördinator van de school, de schoolleider, leerkrachten, ergotherapeut, Leespraat/rekenlijndocent, RT en ouders, stagiair. Dan komen o.a. de algemene voortgang aan bod en het OPP en worden er nieuwe afspraken gemaakt.

F. Wat brengt het de school?

Soms bestaat het idee dat een zorgleerling meer tijd vraagt en energie dan andere kinderen. Bewezen is echter dat doordat juist een zorgleerling vraagt om een goede organisatie en communicatie omdat er meerdere mensen betrokken zijn bij dit kind, grote voordelen brengt voor het functioneren van de hele school, welzijn en de leerprestaties voor alle leerlingen.

Elke leerling heeft in principe een eigen leer- en ontwikkelingsroute, maar op die van de zorgleerling ligt meestal het vergrootglas. Hierdoor kunnen juist situaties ontstaan waardoor kleine negatieve gebeurtenissen die bij het opgroeien op school horen, te veel focus krijgen. Als de school standaard inzet op het goed ondersteunen en toerusten van de leerkrachten, kan de basis gelegd worden voor een goede organisatie waarin iedereen zich kan waarmaken.

G. De voordelen

Door zorgleerlingen in de school te hebben, zijn de volgende voordelen te behalen:
1. de school wordt meer bewust van de noodzaak om aan een goede communicatie in het team te blijven bouwen;
2. de school zal een cultuur bewaken waarin leerkrachten zich veilig voelen om bijscholing, hulp en advies te vragen aan de schoolleider, aan andere leerkrachten, ouders en (ervarings)deskundigen;
3. leerkrachten zullen hogere verwachtingen hebben van iedere leerling omdat deze als individu benaderd wordt en niet als speciale leerling, elke leerling is namelijk speciaal;

4. door een betere organisatie en communicatie kunnen leerkrachten álle leerlingen (dus ook die zonder handicap) beter bedienen in hun verschillende leerbehoeften;

De zorgleerling leidt dus tot betere, creatievere leerkrachten én betere leerprestaties van alle kinderen. (Zie het lopende Pisa-onderzoek naar gemiddelde leerprestaties in geïndustrialiseerde landen)

H. Bijlage praktische tips m.b.t. dysfatische ontwikkeling & communicatie met de leerling

Hieronder heb ik samengevat wat de praktische toepassing is om kinderen te helpen bij hun spraakontwikkeling en de communicatie soepel te laten verlopen. Bovendien helpt het om negatief signaalgedrag te voorkomen en het kind meer te betrekken in de activiteiten en grip te krijgen op de daginvulling. Ook worden opdrachten sneller begrepen en voelt het kind zich meer begrepen.

Dysfatische ontwikkeling/communicatie
Hier is een link met meer informatie naar wat dysfatische ontwikkeling inhoudt: http://www.logopedieheemskerk.nl/Dysfatische%20ontwikkeling%20bij%20kinderen.pdf

Fysiek:
Zijn gehoorgangen zijn smaller dan normaal. Hij heeft wisselende geleidingsverliezen. Hierdoor kunnen opdrachten die in het algemeen worden gegeven, terwijl hij er niet op geattendeerd is dat er een wordt gegeven.

Het kan dus zijn dat hij niets heeft gehoord, het niet goed gehoord heeft, of dat hij niet weet dat het voor hem ook gold. Het is dus belangrijk om te merken dat als er attentie wordt gevraagd van alle kinderen, hij dit ook daadwerkelijk gehoord heeft.

Dus voordat de eigenlijke instructie wordt gegeven, eerst attent maken dat er een instructie komt, oogcontact maken, een knikje maken naar het kind. Er hoeft niet harder of langzamer gesproken te worden, maar wel op het juiste moment een ‘joint attention’ (joint faces) creëren.

Voorbeeld van gevolg van gemiste Joint Attention (en joint faces):
Hand geven bij de deur. De leerkracht staat meestal met aandacht te wachten omdat het kind een hand komt geven. Is de leerkracht er niet, of bezig met iets anders (ouder maakt praatje, de leerkracht zoekt iets in de klas etc), dan is het moment van joint attention er niet. Er is een gemiste kans om echt aandacht te hebben voor elkaar.

Het kind zal het misschien nog een keer proberen, en daarna naar zijn plaats gaan als het niet lukt. Als de leerkracht dan later komt met: ik heb nog geen handje gehad, dan is het voor het kind lastiger om op commando te reageren, want hij wil graag zeggen dat de leerkracht er niet was.

Taal/spraakontwikkeling
Door de dyspraxie bij kinderen met down (wel 100% taalbegrip en de juiste woorden voor de situatie, maar praten/reageren op commando lukt slecht) zal het met het hoofd naar beneden reageren. Vervolgens wordt er dan ingevuld dat er met hem iets aan de hand is (ben je moe?, waarom weiger je?).

Kinderen weten dat ze niet goed kunnen praten en kunnen daardoor faalangst ontwikkelen wat het nog meer bemoeilijkt om te praten. De tijd geven en niet invullen wat er zou zijn, maar zeggen: kom het straks maar vertellen, helpt een kind enorm.

Dit geldt ook voor het beantwoorden van een vraag. Ga niet tijdens het nadenken na een vraag tussendoor praten met: denk goed na, probeer dit eens, probeer dat eens of denk aan…. Dat onderbreekt namelijk het denkproces. Dat geldt niet alleen voor mensen met downsyndroom, dat geldt voor iedereen. Als het kind geen antwoord kan geven, kun je de vraag anders proberen te stellen.

Expressief praten, enthousiast, is beter dan luid praten. Langzaam praten is ook niet nodig. Intonatie, gebaren, mimiek wel. Niet in een juf/meester-modus communiceren met alleen: ik vraag en jij moet nu antwoorden. Maar meeflowen in een gesprek. Dan is het wel belangrijk om de belevingswereld van het kind op school te kennen (wat heeft hij net gedaan, gaat hij doen, wie waren daarbij, wat was er aan de hand)

Voordoen (modeling)
Abstract: Het gaat er bij `modeling`om dat de leerkracht de leerlingen het gewenste gedrag voordoet. Het is een belangrijke leerkrachtvaardigheid bij strategisch (taal)onderwijs.
Tekst: Een voorbeeld van modeling is `hardop denken` bij begrijpend lezen. Door modelgedrag laat de leerkracht zien hoe je betekenis aan een tekst ontleent. Maar ook het voordoen van hoe je iets vouwt, knipt etc.
Instructie zoveel mogelijk visueel maken.

Praten en eten/drinken in 1 moment is moeilijk. De mondmotoriek is meestal ingesteld op 1 activiteit. Dus de leerling kan gezellig mee aan tafel zitten eten, maar zal minder praten omdat de concentratie op het eten is.

I. Algemene tips uit Leidraad van G. De Graaf Stichting Downsyndroom

Ga er als ouder of begeleider van een kind met Down- syndroom vanuit dat het gedrag en de vaardigheden van het kind niet direct en onvermijdelijk voortvloeien uit het Downsyndroom. U kunt er dus invloed op uitoefenen.
De gebruikelijke stereotypen over Downsyndroom (‘dat hebben ze nu eenmaal’) zijn in zijn algemeenheid onjuist. Het vasthouden aan deze stereotypen kan leiden tot zichzelf waarmakende voorspellingen, bijvoorbeeld omdat er wordt afgezien van het corrigeren van ongewenst gedrag.
Maak bij het aanleren van vaardigheden gebruik van de relatief goede visuele informatieverwerking van kinderen met Downsyndroom. Vertel het kind bijvoorbeeld niet alleen wat het moet doen, maar doe het voor. Maak gebruik van visuele ondersteuning in de vorm van schema’s, foto’s, en geschreven instructies.
Sommige kinderen met Downsyndroom hebben de neiging om veel energie te besteden aan leervermijdingsgedrag. Het is belangrijk niet zonder meer hieraan toe te geven. Het kan helpen om leermateriaal en leersituatie duidelijker te structureren, kleinere tussenstapjes in te bouwen, meer ondersteuning en aanmoediging te geven, en eventueel met een duidelijke beloning te werken. Verder werkt het bewust inbouwen van beperkte keuzes (al is het maar alleen de kleur van het potlood dat het kind mag gebruiken) vaak motiverend.
Tips voor slechthorende kinderen op school zijn ook goed voor kinderen met Downsyndroom. Bijvoorbeeld: laat het kind dichter bij de leerkracht zitten; zorg dat het kind
u aankijkt voordat u spreekt; ondersteun waar mogelijk de communicatie visueel; check of het kind de informatie wel heeft gehoord; spreek duidelijk en in niet te lange zinnen.
Veel kinderen met Downsyndroom hebben, ook met een bril, een niet optimaal zicht. Voor het onderwijs betekent dit dat voor kinderen met Downsyndroom materiaal, zoals geschreven tekst, visueel duidelijk zou moeten zijn, d.w.z. niet te klein en met een goed contrast.
Blijf als ouder uw kind na schooltijd thuis stimuleren. Vraag om de op school gebruikte methodes en werk thuis, als dit bij uw kind mogelijk is, vooruit.
In principe zouden voor het kind met Downsyndroom dezelfde algemene gedragsregels moeten gelden als voor andere leerlingen. Het kan wel meer tijd kosten om het kind de regels aan te leren. Maak regels expliciet voor het kind en ga er niet vanuit dat het die vanzelf wel oppikt. Visuele ondersteuning – bijvoorbeeld het aan te leren gedrag uitleggen aan de hand van een getekend verhaal – kan goed daarbij helpen.
Houd er rekening mee dat kinderen met Downsyndroom vaak wat moeite hebben met omschakelen van de ene naar de volgende activiteit. Het kind kort tevoren er even persoonlijk op wijzen dat het omschakelingsmoment eraan komt (‘maak deze som af en dan gaan we in de kring’) maakt het voor het kind gemakkelijker zich los te maken.
Een eigen programma organiseren in de klas, hetgeen vanaf groep 3 vaker nodig zal zijn, vraagt om goed klassen- management van de groepsleerkracht. Wat betreft de werkjes voor het kind met Downsyndroom zou u (leerkrachten, begeleiders en ouders) eigenlijk naar een drietrapsraket moeten toewerken, bestaande uit: 1) Moeilijke of nieuwe taken die het kind in een één-op-één situatie krijgt aangeleerd; 2). Iets eenvoudigere, relatief nieuwe, taken die in de één-op-één met het kind worden voorbereid en die het in de klas met enige begeleiding van leerkracht of assistent moet afmaken; 3) Taken die het kind zo goed beheerst dat de leer- kracht het kind hiermee zonder begeleiding aan het werk kan zetten.
Leer, als leerkracht of begeleider, om oog te krijgen voor heel kleine stapjes in de ontwikkeling en deze te waarderen als succes.
Zie het leren zelfstandig te werken als een apart leerdoel en geef dit voldoende prioriteit. Stimuleer het kind ook in de één-op-één situatie om zelfstandig taakjes af te maken. Geef het kind regelmatig positieve aandacht op het moment dat het (nog) taakgericht bezig is. Maak eventueel gebruik van een kaartje met daarop een symbool (of het geschreven woord) voor ‘doorwerken’, zodat u (leerkracht, begeleider of ouder) een afgeleid kind kan aansporen zonder tegelijkertijd veel aandacht te geven in de vorm van aankijken of praten. Gebruik voor zelfstandig werken duidelijk gestructureerd, niet te complex, materiaal of werkbladen.
Bij het leren van schrijven is het cruciaal is om de juiste volgorde van de deelhandelingen te leren bij het maken van een letter. Dat kan voorkomen dat het kind de letters meer leert ‘tekenen’ (in allerlei wisselende volgordes van deelhandelingen) dan schrijven. Bij het leren schrijven komt het aan op veel oefening én op het stap voor stap in trainen van de deelhandelingen per letter. Het helpt daarbij wanneer u het kind stap voor stap leert zelf de deelhandelingen te benoemen (bijvoorbeeld voor de schrijfletter a: eerst buikje, dan omhoog, sluiten, terug, haakje.
Rekenvoorbereiding en rekenen moeten systematisch, stap voor stap en expliciet worden aangeleerd. Het gebruiken van visuele geheugensteunen kan het leren ondersteunen. Zie hiervoor ook www.stichtingscope.nl . Bij rekenvoorbereiding moet u het kind niet alleen leren tellen, cijfers herkennen, dobbelsteenpatronen herkennen en begrippen als meer en minder begrijpen, maar u zou het ook moeten leren om kleine aantallen (tot vijf voorwerpen of items op een plaatje, niet gerangschikt in vaste patronen) direct te herkennen zonder tellen.

Probeer (als leerkrachten, begeleiders en ouders) te bereiken dat het kind ook meedoet met de zaakvakken. Het kind voorbereiden in de één-op-één situatie en/of thuis kan daar- bij zeer ondersteunend zijn. Wanneer volledig meedoen er niet in zit, kunt u uit de thema’s die in de klas zullen worden behandeld een aantal deelonderwerpen selecteren die u dan aanbiedt op een iets minder abstract niveau. Maak daarbij aangepast verwerkingsmateriaal. Voorbeelden hiervan vindt u op www.downsyndroom.nl (archief onder- wijskundige aanpassingen).
Creëer zo nodig spelsituaties waarin de kans groter is dat er waardevolle interacties optreden tussen het kind en klasgenoten. Kies een activiteit waar het kind redelijk goed in is, ofwel leer het kind een bepaald spel aan. Betrek vervolgens andere kinderen daarbij. Start met begeleiding door een volwassene, die zich vervolgens – zo mogelijk – terugtrekt.
Creëer situaties waarin het kind met Downsyndroom meer gelijkwaardig mee kan doen, omdat het de benodigde vaardigheden redelijk goed beheerst, en zoek ook naar situaties waarin het kind kan uitblinken. Dit is goed voor zelfvertrouwen en status. Denk daarbij ook aan hobby’s.
Streef voor het kind met Downsyndroom naar zo veel mogelijk participatie in het ‘gewone’ programma. Maak eventueel een matrix van een schooldag met daarin de activiteiten en de leerdoelen voor de klas enerzijds en de eventuele aanpassingen in ondersteuning, eisen of leerdoelen voor de specifieke leerling met Downsyndroom anderzijds. Dit laat u meer systematisch nadenken over mogelijkheden tot participatie.
Maak op school gebruik van peer-tutoring (maatjes voor leren of spelen) en van coöperatief leren (kinderen werken samen aan een gemeenschappelijk project). Dit vergroot de participatiemogelijkheden.
Help het kind om mee te doen in het kringgesprek. Schrijf als ouders in het heen-en-weer schrift wat het kind buiten school meemaakt. Stel daar dan als leerkracht gerichte vragen over. Geef het kind af en toe zelf iets mee om aan de hand daarvan te kunnen vertellen, een voorwerp, foto of korte tekst.

www.passendonderwijspluim.nl
Passend Onderwijs Pluim Contactpersoon: Bertina Slager, 06-12930437 . bertina@f.link.nl